Bestaansrecht: Je mag alles zijn, behalve wat jij zegt dat jij bent.
- Frame out
- 7 apr
- 5 minuten om te lezen
Wat ik deed toen ik offline verdween? Lezen alsof mijn leven ervan afhing — tussen de therapiesessies door. Een oud stuk van Johan Fretz in OneWorld kwam keihard binnen. “Wilde ik mijn kleur ontkennen? Ja, als ik heel eerlijk ben, dan wilde ik dat. Ik wilde wit zijn, of in elk geval geruisloos opgaan in de nagenoeg geheel witte wereld waar ik me in bewoog.”
Ik ben wit, maar geen man. En in de wereld waarin ik opgroeide, had man zijn een wereld van verschil gemaakt. Dan was ik waarschijnlijk niet drie jaar lang bijna dagelijks aangerand op school. Dan had ik thuis misschien niet te horen gekregen dat ik de andere wang moest toekeren, terwijl ik onder de blauwe plekken zat — omdat ik die klootzak van me af moest slaan. Eén keer miste ik zelfs een pluk haar. De school praatte steeds met hem. Ze zeiden dan dat ‘hij daar echt een keer mee moest ophouden’. Op een dag was ik klaar met hun halfslachtige praatjes, en sloeg ik hem op mijn twaalfde in blinde woede in elkaar.
Bijna werd ik geschorst. Maar mijn razernij redde me — mijn woede over hun laksheid, hun medeplichtigheid. De littekens bleven. In mijn puberteit verstopte ik me in slobbertruien en vesten, ik haatte mijn lichaam. Het herinnerde me eraan dat ik misschien ooit zou trouwen met iemand die me zou behandelen zoals mijn vader mijn moeder behandelde. Wat zou het leven toch eenvoudig zijn als ik man was. Als ik veiligheid kon erven in plaats van schaamte.
Dus ja, mijn eerste reactie op het hele ‘woke’ discours was: verdomme, waar was je, trut? Jij wil acceptatie voor je okselhaar en je pronouns, terwijl ik jarenlang door iedereen in de steek ben gelaten? Krijg toch de vinketering! Ik heb jouw hulp niet nodig, als je me vervolgens toch laat vallen. Zagen zij hun eigen privilege wel, dat zij zich konden druk maken over okselhaar?
En ja, dat was terecht — maar ik luisterde ook slecht. Dat besef ik steeds beter, juist omdat ik ben gaan luisteren naar mensen als Kat Blaque — die zwart is, trans, queer én overlever. Omdat zij die pijn erkent, in plaats van haar te verpakken in idealen waar niemand in past. Ik zie nu dat ik, net als velen anderen, ooit dacht dat erkenning een Squid Game was, waar je moest vechten om jouw plek.
Daarom snap ik — deels — de angsten van sommige gendercritici. Niet omdat ze gelijk hebben over gender, verre van. Maar omdat ik niet het enige meisje ben dat opgroeide met trauma’s die zich in je cellen nestelen, en je elke grens leren wantrouwen. Kijk naar J.K. Rowling. Een vrouw die verkrachting en huiselijk geweld overleefde, maar nooit uit haar eigen klassebubbel hoefde te breken. Die haar misbruikers zo diep wantrouwde, dat ze geloofde dat ze een pruik zouden opzetten om haar opnieuw te benaderen. Door trauma en slecht luisteren zag ze niet dat wat zij als kostuum bestempelde, voor een ander een lichaam is dat eindelijk klopt.
Gendercritici doen alsof je niet mág spreken over detransitioners en hun motieven — terwijl het gesprek pas eerlijk wordt als je naar die verhalen durft te luisteren zónder ze tot politiek wapen te maken. Want detransitie is zelden het gevolg van spijt. Meestal komt het voort uit druk: van ouders, school, religie, of een samenleving die geweld beloont en afwijken bestraft. De survey waarop deze studie gebaseerd is, laat zien dat het vaak geen keuze is — maar overgave aan een wereld die weigert je te laten bestaan.
Zelfs onder degenen die echt terugkomen op hun beslissing, keert de meerderheid zich niet tegen transrechten. Neem Ky Schevers, jarenlang boegbeeld van de online detransitiebeweging, inmiddels radicaal losgezongen van het anti-transdiscours dat ze ooit hielp verspreiden. Ze vergelijkt die beweging met de ex-gay scene: repressief, reactionair, gebaseerd op de illusie dat verlangen iets is wat je met discipline en schuldgevoel kunt wegdrukken — als een verslaving, compleet met ‘triggers’ en zelfhulpgroepen in AA-stijl.
Zowel John Money als Germaine Greer zaten fundamenteel mis als het over gender ging. Money, psycholoog en seksuoloog, geloofde dat gender louter aangeleerd was — een rol die je met genoeg sociale conditionering kon opleggen. In zijn beruchte experiment met David Reimer, die na een mislukte circumcisie als meisje werd opgevoed, probeerde hij dat te bewijzen. Het resultaat was geen succesverhaal over maakbaarheid, maar een tragedie van psychologisch geweld, dat uiteindelijk zorgde dat Reimer zelfmoord pleegde op 38-jarige leeftijd.
Greer, ondertussen, hield halsstarrig vast aan het idee dat vrouwelijkheid in vlees gegrift zit — alsof een baarmoeder de grenspaal van identiteit is. Ze ontkende het bestaansrecht van trans vrouwen, simpelweg omdat hun lijf niet overeenkomt met haar idee van ‘echt’. Wat ze allebei weigerden te zien: dat gender geen experiment is — maar een werkelijkheid die alleen leefbaar is als lijf en geest elkaar niet tegenspreken. En zoals altijd bij ideologieën die identiteit aan het lichaam vastnagelen, is de volgende stap voorspelbaar: uitsluiting.
De retoriek van gendercritici lijkt steeds meer op die van omvolking. Trans vrouwen worden neergezet als indringers, als bedreiging voor ‘echte’ vrouwen — zoals migranten zogenaamd ‘echte’ Nederlanders verdringen. De lesbiennes en tomboys zouden verdwijnen, omdat ze allemaal denken man te zijn. Het is hetzelfde omvolkingsdenken, vermomd als zorg. Zoals Johan Derksen ooit over Habtamu de Hoop zei dat hij geen Nederlander was — zo kijken gendercritici naar transvrouwen.
Want zodra je hun taal spreekt, hun ruimte betreedt, hun lijden spiegelt, word je een bedreiging. Niet omdat je geweld doet, maar omdat je hun monopolie op slachtofferschap doorbreekt. Ze verwarren zichtbaarheid met uitwissen. Maar iemand toelaten in de ruimte die jij bevochten hebt, wist jou niet uit. Het maakt je strijd alleen maar radicaler — omdat je eindelijk niet meer alleen staat.
Ieder trauma is uniek, maar het lijden vertoont patronen. En juist daarom kon ik me ook iets voorstellen bij hoe Johan Fretz zich voelde. Bij hoe Habtamu de Hoop werd gewantrouwd om zijn bestaan. Ook al heb ik het racisme zelf niet ervaren, ik herken die blik die zegt: Jij verdient dit omdat je bestaat. Juist die gedachte is gevaarlijk en kan een goedkeuring worden voor geweld.
Trans zijn is geen identiteit in discussie, het is een bestaanswijze die dagelijks wordt bestraft. Volgens een studie van het Williams Institute worden transgender personen meer dan vier keer zo vaak slachtoffer van gewelddadige mishandeling dan cisgender mensen. Geen debat, geen nuance: keiharde realiteit. En in de Verenigde Staten zijn in 2024 alleen al minstens 32 transgender en gender-diverse mensen vermoord, zoals Human Rights Campaign rapporteert — met zwarte trans vrouwen als structurele kop van Jut.
Als je denkt als cisvrouw veilig te zijn voor deze haat, vergis jij je enorm. In New York werd een cisvrouw door agenten ondervraagd omdat ze ‘te mannelijk’ zou zijn. Een andere vrouw verloor haar baan nadat een man haar valselijk beschuldigde van trans zijn, waarna de doodsbedreigingen binnenstroomden. In toiletten in North Carolina werden cisvrouwen verwijderd omdat ze niet ‘vrouwelijk genoeg’ oogden. Transhaat straft iedereen die afwijkt — of je nu trans bent, butch, tomboy of een cisvrouw met een brede kaaklijn. Want in deze realiteit maakt het niet uit wie je bént, alleen hoe je gelezen wordt.
Ik was kwaad. Terecht. Maar ik weet nu dat woede alleen geen richting geeft. Pas toen ik begon te luisteren — echt luisteren — begreep ik dat het niet gaat om wie ‘echt’ is, maar om wie mag bestaan. En dat ruimte maken geen verlies is, maar een radicale vorm van trouw. Trouw aan jezelf, aan de ander, en aan die wereld die je weigert te laten kapotmaken — omdat je haar, tegen alles in, nog steeds mooi durft te vinden.
Comentários